Wat onze functie is, wat we doen én de geschiedenis van de caritas

Wat is Caritas?

‘Caritas’ is het vanuit Christelijke overtuiging gestalte geven aan de opdracht van de kerk om dienstbaar te zijn aan de samenleving door aandacht te wijden aan de concrete noden en behoeften van personen en groepen van personen en daardoor bij te dragen aan het bevorderen van sociale rechtvaardigheid. (AR PCI art.3.1)

Functie- en taakomschrijving van de Parochiële Caritas Instelling (PCI)

De Caritas instelling heeft als doel de caritas permanent een herkenbare plaats te bieden binnen en vanuit de parochiegemeenschap en daarvoor een werkzaam instrument te zijn.

Zij beheert het daarvoor opgebouwde vermogen en zorgt voor het verwerven van middelenen de doelmatige aanwending daarvan. 

(gebaseerd op het Algemeen Reglement voor het Bestuur van een (Inter)parochiële  Caritasinstelling in de Nederlandse R.-K. Kerkprovincie van 1991, Afgekort als AR PCI).

 

Taken van de PCI

  • Plegen van overleg met de diaconale werkgroepen in de parochie
  • Bestuur van roerende en onroerende zaken, die behoren tot het vermogen
  • Verwervan van financiële middelen
  • Verlenen van financiële medewerking aan taken op het gebied van de caritas (AR PCI art 3.2) 

Beknopte geschiedenis van de Caritas

Tussen ca. 1500 en 1800

In de middeleeuwen ging de zorg vooral uit van de (toen nog ongedeelde, Rooms-katholieke) kerk en van particulieren, waarbij in de loop van de tijd in de steden een wirwar aan instellingen ontstond. Er was verschil van inzicht hoe de armenzorg ingericht moest worden: een sturende rol vanuit de overheid of juist een aanvullende.

De Opstand, Reformatie en een sterk toenemende welvaart in de Gouden Eeuw zorgden voor ingrijpende wijzigingen in het armenzorgstelsel.. Kerk en Staat vielen niet langer samen.

Vele kerkgenootschappen bedeelden op den duur elk en hun eigen geloofsgenoten, terwijl de burgerlijke armenbesturen-ingesteld door de stedelijke overheden- degenen hielpen die de kerken niet konden of wilden bedelen. De Republiek had een zwak centraal gezag maar de steden daarentegen hadden een sterk gezag en delegeerden dit naar grotendeels zelfstandig functionerende organisaties, zogenaamde ‘corpora’ zoals de gilden, schutterijen en liefdadige instellingen. 

Tusen 1800 en 1912

Tegen het einde van de achttiende eeuw ontstond onder de burgerij verzet tegen de ‘regentenmaatschappij’. Regenten waren zowel bestuursleden van een kleine groep van zowel stads- als liefdadigheidsinstellingen.

Het verzet van de zogeheten ‘patriotten’, een verzamelnaam voor alle tegenstanders van de stadhouder, gold beide groepen. In de Bataafse en Franse tijd kregen de patriotten de overhand. 

De scheiding tussen Kerk en Staat werd ingevoerd en men trachtte het corporatieve stelsel op te heffen.

Men probeerde een staatsarmenzorg op te zetten en dat ging ten koste van vele plaatselijke en grotendeels autonome liefdadigheidsinstellingen. Die verzetten zich hiertegen.

In 1800 kwam er een landelijke armenwet met een algemene armenkas die in 1802 al moest worden opgeheven bij gebrek aan geld en het verzet van de liefdadigheidsinstellingen die de overheid niet vertrouwden.

Desalniettemin groeide de overheidsinvloed langzaam maar zeker.

Het verzet van de locale, veelal kerkelijke, maar ook particuliere armbestuurders in hun bondgenoten was groot genoeg om Thorbecke’s liberale concept armenwet van 1851, met meer staatstoezicht op de armenzorg, te verwerpen.

In plaats daarvan kwam in 1854 de armenwet die alles bij het oude liet. Voortaan hadden de kerkelijke en de particuliere sector het eerste recht van bedeling en mocht een burgerlijk armbestuur alleen bedelen als de andere instellingen dit niet wilden.

Gebrek aan geld en aan geschikte vrijwilligers maakte echter dat de kracht van de bijzondere armenzorg afnam en die van de burgerlijke groeide, dankzij belastinggelden en het aanstellen van professioneel personeel. Ook dreef de opkomende sociaal liberale politiek de bijzondere armenzorg in het nauw en werden de bouwstenen aangedragen voor een beginnende sociale wetgeving.

Op grond van een publicatie in 1895 door de Maatschappij van Nut van het Algemeen waarin felle kritiek geuit werd op de ontoereikende armenzorg, zowel financieel als organisatorisch, volgde in 1901 een concept armenwet die naar meer staatstoezicht streefde. Door fel verzet van de kerken werd die verworpen en pas in 1912 kwam een armenwet tot stand die iets meer staatsinvloed mogelijk maakte.

1912-1965

De nieuwe armenwet kan de problemen van de oude wet oplossen, zoals de stelselloosheid van de armenzorg als geheel, een tekort aan geld en goed opgeleid personeel bij de bijzondere armenzorg.

Een krachtig conflict brak uit tussen de bijzondere charitas en de staat tijdens de tweede wereldoorlog. Tijdens de tweede wereldoorlog wilde de nationaal-socialistische overheid de Nederlandse armenzorg hervormen naar het model van de Duitse ‘Winterhilfe’ om zo de sociale zorg te controleren en ideologisch te beïnvloeden. De Raad van Kerken protesteerde hier fel tegen en wisten uiteindelijk te bewerkstelligen dat de kerken door mochten gaan met het collecteren voor goede doelen en dat geld ook zelf mochten besteden. Collectes aan huis waren echter voortaan verboden. En dat gold ook voor de particuliere armenzorg. Die mocht kiezen tussen samenwerken met de bezetter waarbij collectes voor joden werden verboden. Als ze daartoe niet bereid waren moesten ze zichzelf opheffen. Voor dit laatste werd vooral gekozen.

Direct na de oorlog herrees de bijzondere charitas, mede op grond van een herwonnen gevoel van eigenwaarde tijdens de oorlog.

1965-2000-Heden

De financiële en personele problemen van de bijzondere charitas als belangrijkste zorgregeling voor de Nederlandse bevolking waren echter structureel en het werd noodzakelijk de Algemene Bijstandswet (ABW) in 1965 in te voeren. Daarna leek de rol van de bijzondere charitas in Nederland uitgespeeld omdat de welvaart sterk toenam.

In de 80-er jaren echter trad hier een kentering op. De armoede in ons land nam toe en anderzijds verloor de nog steeds zeer imposante verzorgingsstaat wat van haar glans toen de regering mede uit geldgebrek op haar sociale zorg bezuinigde. Steeds meer mensen vielen door de mazen van de verzorgingsstaat en de hulpverzoeken namen toe. In de marge van de verzorgingsstaat bleek charitas een aanvullende rol te kunnen spelen voor individuen in bijzonder moeilijke omstandigheden waaronder ook ‘illegalen’ die door de Koppelingswet van een uitkering verstoken bleven.

De Raad van Kerken en de kerkelijke charitas verdedigden de hulp aan illegalen op grond van humanitaire beginselen en met een beroep op haar godsdienstige en historische roeping, zoals overigens ook werd gesteld tijdens de Franse Tijd en gedurende de Duitse bezetting.

Door hulp van de Kerken aan de illegalen tekenden zich hier de contouren af van een nieuwe episode van spanning tussen de kerkelijke charitas en de Staat.

De staat is niet helemaal ongevoelig voor hulp aan ‘illegalen’ maar is niet ingesteld op een openlijk frusteren van overheidsbeleid en op een ‘aanzuigende werking’ die van een dergelijke hulp uit zou kunnen gaan.

Op dit punt blijft de relatie tussen staat en bijzondere charitas gevoelig ofschoon tegelijkertijd op vele andere punten sprake is van goede samenwerking met locale overheidsinstellingen die inzien dat charitatieve fondsen noden kunnen verlichten die anders moeilijk te lenigen zijn. Sinds de jaren 70 van de vorige eeuw is er in toenemende mate sprake van ontkerkelijking. Het aantal priester nam drastisch af. Hierdoor konden en kunnen vele individuele parochies niet langer zelfstandig het hoofd boven water houden. Kerken moesten sluiten en veel parochies gingen samen. Dit proces is nog gaande. Dit had en heeft consequenties voor de locale parochiële caritas instellingen.

In 2011 vormde zich de nieuwe parochie HH.Martha en Maria uit de parochies Soest, Soesterberg, Baarn, Eemnes, Maartensdijk, de Bilt en Bilthoven. De locale PCI’s vormden werkgroepen en er kwam een centraal PCI bestuur.

 

Bronnen: 

Het handwerk van de PCI Januari 2014 (Bisdom Rotterdam)

Website H.H. Martha en Maria Parochie